Om te kunnen overleven in verschillende ongunstige habitats, hebben planten een reeks aanpassingen ontwikkeld. Bij planten die groeien op lichte, zanderige
en droge bodems bestaat de aanpassing onder meer uit op het beperken van transpiratie.Planten lossen dit probleem op verschillende manieren op, bijvoorbeeld door een waslaag op het bladoppervlak aan te brengenHet geeft de planten een grijsblauwe tint.
Een dergelijke aanpassing is te vinden in veel vetplanten die, afgezien van het ophopen van water, vaak bedekt zijn met een waslaag, b.v. veel soorten sedum, eshever, eonium, maar ook in andere soorten, zoals Californische papaver, kustboompjes of Duitse iris.
Een andere oplossing om te beschermen tegen overmatige transpiratie zijn de bladeren bedekt met een snijder, dat is een dikke "vacht" haren, die de planten ook grijs en soms zelfs wit maakt.Heeft het o.a. Biebersteins duizendknoop, wollige vagevuur, cyrillische santolina, sommige garens, bijvoet, toorts of hellette.
Planten ervaren in de zomermaanden lange periodes van droogte. Het komt vaak voor dat velen van ons besluiten om ze dagelijks water te geven om een optimale ontwikkeling van planten te garanderen.Ondertussen "beschadigt" dergelijke frequente irrigatie planten, vooral wanneer we ze water geven met een kleine dosis water, waardoor alleen de oppervlaktelaag van de grond nat wordt.
Het wortelstelsel ontwikkelt zich dan ondiep, waardoor de planten niet zelfstandig kunnen worden.Om ervoor te zorgen dat planten zelfstandig een droogte kunnen overleven, moeten ze een sterk en diep wortelstelsel hebben. Irrigatie minder frequent, om de 3-4 dagen, maar met meer water - zodat de grond minstens enkele centimeters diep verzadigd is.
We kunnen een soortgelijk principe volgen bij het beoordelen of de regenval voldoende was - dan controleren we de diepte van de bodembevochtigingEen laag van slechts enkele centimeters nat substraat betekent de behoefte aan extra irrigatie